Het zal rond de jaren ’50 zijn geweest. Ik woonde op het veilingterrein, pal naast de spoorlijn Leiden-Utrecht, waar nu het bedrijventerrein De Veiling is gevestigd. Ik kroop op zaterdagmiddag onder een afrastering van prikkeldraad door, stapte zonder van gevaar bewust te zijn over opgespoten land (waar ons voetbalclubje Veilingterreinse Boys werd ‘getraind’ door ons vriendje, de later zo bekende Jan Leget) , om vervolgens bij Van Wijk op de betonnen muur langs het veld van deze wolfabriek te gaan zitten. Achter het doel. Keepers hebben mij altijd al gefascineerd.
Op zaterdagmiddag ging ik naar Van Wijk Sport (VWS) kijken, alleen wanneer het eerste thuis speelde. In de hoofdmacht was ik in de ban van twee spelers: de van ASC overgekomen Huug Kok en Willem L ‘Ecluse, die in de jeugd van Roodenburg had gespeeld.
Twee voetballers waar ik huizenhoog tegenop keek. Huug Kok, een introverte figuur, altijd goed voor een dikke 8, Willem L’Ecluse, snel, kopsterk en met een gemiddelde van een doelpunt per wedstrijd.
Huug Kok woonde in de Buys Ballotstraat. Daar in de buurt zat ik op de eerste uit hout opgetrokken school van Leiden, ook wel Finse school genoemd. Daar liep ik langs Huugs huis, keek op het naamplaatje en dacht: ,,Hier woont hij dus.”
Waar Willem L’Ecluse (foto) woonde wist ik niet en dat speet mij. Ik moest het met twee ‘ontmoetingen’ per maand doen.Huug en Willem waren mijn idolen, hoewel het woord ‘idool’ toen nog niet bestond.Huug Kok is helaas niet meer onder ons. Willem wel, gelukkig. Ik heb menigmaal oog in oog met hem gestaan, maar nooit hebben wij echt over voetballen gepraat. We hielden het op gebbetjes als:
,,Willem, je hebt deze week weer niet getraind, je staat er zaterdag naast” en ,,Weer flink gestapt, hè, alleen de laatste tien minuten bij een achterstand zet ik je in.”
Onlangs ging ik bij hem op bezoek. Hij is ouder (geboren in 1932 in de Dillenburgerstraat) geworden, grijzer, wijzer en nog steeds helemaal in de ban van wat ‘het spelletje’ wordt genoemd. Hij is een echte fan van Ajax, maar voelt ook wel iets voor ‘die club uit Rotterdam Zuid’: ,,Die mag best elk jaar tweede worden, achter Ajax.”
Het is weinig hoffelijk tegenover de hoofdpersoon van dit verhaal, maar voor één keer en met een goede reden – vind ik – mag ik het interview met deze persoonlijke bekentenis beginnen.
Voetballiefhebbers kennen Willem L’Ecluse, als de man die van 1946 tot 1965 acteerde voor VWS. Uitgaand Leiden ook als de ‘suppoost’ die 35 jaar de bezoekers van de Schouwburg aan de Oude Vest welkom heette. Suppoost vind ik geen juiste benaming voor de wijze waarop Willem daar zijn werkzaamheden verrichtte. ‘Gastheer’ is veel meer op zijn plaats. En dan is er een derde Willem L’ Ecluse, de landmeter, tientallen jaren in dienst van de gemeente. Wanneer hij met zijn Toos op zaterdag een rondje door de stad maakt, wordt Willem herhaaldelijk herkend, aangeklampt, aangesproken en op de schouders geslagen. De spraakmakende voetballer van toen, de latere vriendelijke man aan de deur van de Bonbonnière en de altijd op straat toevende landmeter. Precies, hij is bekend. Dat doet hem meer dan Willem wil bekennen.
Nooit op zondag
Van de Dillenburgerstraat naar het Zwarte Pad is een afstandje van niks, die is hinkelend of op een been af te leggen. Daar waren clubs als Oranje Groen en VNA actief. Daar stonden Willem en zijn vriendjes langs de lijn en trapten er een balletje. Na de Dillenburgerstraat volgden verhuizingen elkaar in snel tempo op. Vestestraat, Oosterstraat, Veilingkade.
Na de lagere school ging hij naar de Ambachtschool aan de Haagweg, timmerman wilde hij wel worden. Een aanvaring met de leraar (,,Dit lijkt wel een folterkamer,” noemde hij een klaslokaal) maakte een abrupt einde aan deze opleiding. Moeder nam hem bij de hand, stapte naar Van Wijk en Willem werd aangenomen. Op de afdeling Spinnerij ging hij op ‘stukloon’ werken, verdiende met hard werken 60, 70 en soms 80 gulden per week. Een vermogen, zeker in die tijd en voor zo’n jochie.
Bij Van Wijk en andere industriële bedrijven van de stad waren dat hoogtijdagen voor de personeelsverenigingen. Er waren vis-, kaart- en toneelclubs, bij conservenfabriek Tieleman & Dros zelfs een heuse harmoniekapel. Van Wijk had als enige ook een voetbalclub, uitstekend georganiseerd, met een accommodatie om je vingers bij af te likken.
,,Ik kom uit een Hervormd nest,” vertelt Willem in het met smaak ingerichte appartement aan de Veilingkade, waar hij vanaf zijn ‘ja’-woord op het Stadhuis met zijn charmante en goedlachse Toos woonachtig is. ,,Op zondag mocht er niet gevoetbald worden. Wij gingen naar de kerk , wij luisterden naar dominees als Riemens en Zwanenburg, die in de oorlog het Wilhelmus zong (Een daad van verzet). Op zaterdag voetballen mocht, geen probleem.”
Roodenburg, toen in de Leidse Hout, werd zijn club, daar speelde Willem in de A-aspiranten. Namen van toen die later hun stempel op het Leidse voetbal zouden drukken heeft hij paraat: Bart Ouwerkerk en Isaak Weerlee.
De liefde voor het leder was zo groot dat Willem op zondag stiekem binnen de lijnen van VVOA kwam, Voetbalvereniging Oud Ade.
Angstige momenten
Met zichtbaar afgrijzen denkt de voormalige spinner van Van Wijk terug aan de ballen waarmee toen werd gespeeld. ,,Dat waren vijfjes, met een veter en een binnenbal,” weet hij nog, ,,bij slecht weer werden die ballen steeds zwaarder. Omdat koppen mijn kracht was, hebben die veters vaak mijn voorhoofd opengehaald.”
Dan herinnert hij zich een voorval uit de oorlog: ,,Wij waren aan het voetballen in de Leidse Hout, dachten niet aan de tijd. Maar, we moesten om acht uur binnen zijn, Spertijd. Ramen van huizen waren geblindeerd, opdracht van de bezetter. Wanneer de Moffen je na achten te pakken kregen, was je zwaar de pineut. Over zoiets droom ik nog weleens.”
Eenmaal werkzaam bij Van Wijk ging de voetbaltak naar Zwitserland. Daar werd gespeeld tegen een fabriekselftal van een leverancier van verfstoffen.
Willem L’Ecluse: ,,Dat was de allereerste keer dat ik naar het buitenland ging, 1948, met de bus. Mijn ouders waren daar niet zo blij mee. De heer en mevrouw Van Wijk namen mij persoonlijk onder hun hoede, ze waren mijn voogd zogezegd. Daar moest ik voor het eerst met vork en mes eten, en dat lukte me niet. Bovendien aten we erwten en dat is dus dubbel moeilijk eten. Van mevrouw Van Wijk mocht ik eten zoals ik thuis gewend was.” Een speldje herinnert nog aan die ontmoeting.
Om moeiteloos over te stappen op de tijd van nu: ,,Je was na de oorlog volgzaam, hè, je werd strak gehouden, je hield je aan de regels. ’s Avonds 10 uur thuis was ook ’s avonds 10 uur thuis. Een keer haalde ik het in mijn hoofd om mijn moeder ‘mens’ te noemen. Ik kreeg me er toch van langs!”
De tijden zijn veranderd, Willem weet dat ook, maar of ze beter zijn geworden, waagt hij te betwijfelen.
,,Weet je,” bekent hij, ,,er gebeurde nooit iets op het veld, de scheids had de leiding. Gele kaarten heb ik nooit gehad.”
Een ander ‘angstig moment’ noemt hij de niet opzettelijke botsing met een speler van Die Haghe: ,,Wij knalden tegen elkaar, ik had niks maar mijn tegenspeler liep ernstig letsel op, zijn schedel moest zelfs gelicht worden.” Tieman heette de man, Willem heeft hem maandenlang elke week bezocht. Hij is er nooit voor geschorst of beboet: ,,Ik had nergens schuld aan, het was een dramatische samenloop van omstandigheden, dat vond de KNVB ook.”
Blessures
In zijn lange carrière is L”Ecluse weinig geblesseerd geweest. Toos: ,,Ho ho, schat, je hebt drie keer een hersenschudding opgelopen. Van één kwam hij pas in het ziekenhuis bij.”
Een dubbele beenbreuk hield hem een jaar aan de kant. Na de revalidatie wilde Willem met een vriendenteam afbouwen. Dat werd één wedstrijd met Leiden 9. ,,Ik kon er geen hout meer van. Ik heb mijn voetbalschoenen laten staan en ben naar huis gegaan.” We schrijven 1965.
Namen
Trainers van wie Willem L’Ecluse veel heeft opgestoken zijn Bas Wallaart en Joop Devilee, mannen die bij UVS hoogtij dagen hadden gevierd. Het is geen toeval dat UVS-trainer Piet Kantebeen hem vroeg naar de Wassenaarsweg te komen en dat Wout Bergers sr. aan hem trok om bij ASC te komen spelen.
Voor beide clubs heeft Willem een paar keer getraind en aan onderlinge partijtjes meegedaan.
De twee voetbalkenners Kantebeen en Bergers zagen aan L’Ecluse dat hij hun shirts niet zou dragen. ,,Je voelt hier niet thuis, hè?” spraken de markante figuren los van elkaar. Willem knikte toen van ‘ja’ en zegt nu: ,,Ik was veel gelukkiger bij VWS, een arbeidersclub met jongens van de gestampte pot, met wie ik kon lezen en schrijven.”
Blauw/wit
Bij Wout Bergers kocht hij zijn kicksen: ,,Altijd Polly Pil van Quick, die kostten 18 gulden, dat was duur. Van mijn vader moest ik een maatje groter kopen, deed ik er langer mee. Dat waren nog schoenen met leren noppen en die verraderlijke spijkertjes.” De schoenen werden op maat gemaakt met proppen krantenpapier, of Willem deed twee of drie kousen over elkaar aan. Niet ideaal, maar hij scoorde wel.
Blauw/wit waren de clubkleuren. De witte broek en het blauwe shirt kregen de mannen van de club, ze moesten die wel zelf wassen.
VWS was haar tijd ver vooruit. Bij andere verenigingen moest je je in de sloot wassen, bij VWS was er heus sanitair. Op de klanken van Koning Voetbal betraden de matadoren de grasmat. Toen beschikte VWS al over een spelersbus. Dus konden de vrouwen en vriendinnen meereizen naar JAC, Monster, De Lier en ’s-Gravenzande.
De heer Van Wijk had lering getrokken uit herhaalde voorvallen met de politie: ,,Wij reisden eerst in een Tempootje, zo’n auto met één wiel van voren en twee van achteren. Daar zaten we op elkaars schoot. We werden dan ook regelmatig aangehouden en beboet.”
Nog meer namen
Bij VWS speelden twee jongens met dezelfde voor- en achternaam: Sjaak Arnoldus 1 en Sjaak Arnoldus 2 werden ze genoemd, familie van elkaar. Eén van de twee had een lamme arm, die hij strak tegen het lichaam hield. ,,Snel die ‘ie was,” herinnert Willem zich, “en met een geweldig schot in zijn linker been.”
VWS-spelers die de ‘held van toen’ nooit is vergeten? Kees Boot (die naar ARC vertrok), de lange, magere midhalf Piet Visser, de broers Schouten, ene Van Esdonk die van BVV over kwam en hier gingen wonen, Koos de Zwijger (“Zijn echte naam”), Joop Mes en natuurlijk Huug Kok.
Met plezier denkt hij terug aan het Zilveren Molen Toernooi van LFC, met een paar duizend toeschouwers op de staan- en zittribune, aan de fabriekstoernooien waar Willem niemand minder dan Bouk Pijnakker tegenover zich trof, een grote naam bij LFC.
De toekomst
,,Ik ben altijd gek op voetballen geweest, nog steeds trouwens,” klinkt het bijna overbodig. Eén naam komt in het gesprek steeds naar voren, die van Jeffrey, zijn kleinzoon. Jeffrey heeft uitstapjes gemaakt naar DoCoS en ADO en maakt nu deel uit van de selectie van GHC. Kort en bondig karakteriseert Willem zijn oogappel, objectief: ,,Technisch goed, maar nog onvoldoende krachtig.”
Opa bezoekt iedere wedstrijd van Jeffrey. Na afloop worden de prestaties geëvalueerd. Willem: ,,Ik was altijd heel kritisch op mijn eigen spel, dat ben ik bij Jeffrey ook.”
Dan volgen de verhalen over de ‘prachttijd’ bij Wolfabriek Van Wijk, bij de gemeente en bij de Schouwburg: ,,Ik heb een prachtleven gehad. Dat geldt minder voor mijn vrouw Toos. Ik was elke avond weg en kwam laat, in de nacht en soms zelfs om 6 uur in de ochtend thuis. Ik was één jaar gevraagd voor de Schouwburg, het zijn er 35 geworden.”
Om dan nog smakelijk te vertellen over Jeffrey, die je geen groter plezier kan doen dan pannenkoeken voor hem te bakken. Hij neemt dan zijn kameraden mee. Toos bakt dan een stapel van die lekkernij waar je bijna niet over heen kan kijken…
,,Wil je me niet te veel ophemelen?” vraagt hij bij het weggaan. Hij haalt de post uit de bus: ,,Kijk eens, mijn naam kunnen ze nog steeds niet goed schrijven.” Op het poststuk staat: De heer Excuses…