Supersponsor Henk de Bolster (Oude Clubheld)
‘Dan hoorde ik in de kleedkamer naast ons roepen of die viezeriken van De Bolster ook van de partij waren’
Henk de Bolster, de suikeroom van vele voetbalverenigingen, komt uit de Transvaalwijk, ook wel ‘hakbijlenbuurt’ genoemd. Wat zijn afkomst betreft, is Henk in goed voetbalgezelschap. Bekende Leidse voetbaltovenaars als Aad Koren, Jan Smittenaar en Bart Lardé, drie UVS-coryfeeën en Aad en Henk Heymans van LFC, kwamen ook uit de Transvaalbuurt. In de Wolmaransstraat, Paul Krugerstraat, de la Reystraat stonden hun wieg. Zij en Henk de Bolster bewaren de beste herinneringen aan hun jeugd en maakten furore in voetballand.
De basis van hun geslaagde sportieve loopbaan legden ze in hun straat, waar auto’s toen nog een zeldzaamheid waren. De Bolster (85) ging nog een fikse stap verder. Ondanks alleen lagere school en drie maanden Voortgezet Lager Onderwijs, werd hij een meer dan geslaagde ondernemer. Na de nodige omzwervingen (‘Ik heb op twee-en-dertig adressen gewoond’) is hij in de finale van zijn leven neergestreken in Oegstgeest. In zijn comfortabele met fraaie schilderijen behangen appartement geeft hij een interview aan LeidenAmateurVoetbal (LAV).
Het tweede in zijn leven, het Leidsch Dagblad ging LAV in januari 1980 voor. Waarom nu wel een persmuskiet te woord staan? Henk de Bolster overhandigt een stapel met de hand geschreven vellen papier. ‘Mijn levensverhaal,’ klinkt het eenvoudig. ‘Daar ben ik mee bezig. Je komt dus precies op tijd.’ Met een glimlach voegt hij eraan toe: ‘Ik heb nu de tijd om terug te blikken op mijn leven. Op mijn leeftijd heb je het meeste brood wel gegeten.’
Henk is niet iemand die de publiciteit zoekt, in tegendeel. Hij is ‘wereldberoemd’ in Leiden en wijde omgeving en menigmaal gevraagd te vertellen over zijn leven, zijn voetbaltijd en ondernemerschap. Zijn antwoord luidde steevast ‘nee’. Hij bleef liever onder de radar. Waar anderen graag met de borst vooruit vooraan gingen staan, bleef hij bij voorkeur op de achtergrond. Een prijzenswaardige karaktereigenschap. Velen verdwenen van het toneel, Henk is er nog steeds, LAV zet hem in de schijnwerper.
Op de brommer
‘Hoe oud zal ik geweest zijn?’ Hij kijkt omhoog in de hoop van daar geholpen te worden. ‘Ja, ik denk dat ik veertien jaar was. Mijn twee jaar jongere broer Jan en ik meldden ons aan bij LFC. Mijn moeder Bep had ons op jonge leeftijd kort na elkaar gekregen. Na zeventien jaar werd mijn zus Bep geboren.’ Het gezin woonde in de Lopsenstraat, nummer 23, waar iedereen bonen leek te doppen voor conservenfabriek Nieuwenhuis aan de Morsweg. De Bolstertjes deden dat in huis, de meeste buiten, voor de deur. Uit de buurt kwamen heel wat bekende voetballers. Aad Koren, Bart Lardé, Jan Smittenaar, Peter Slingerland (die later trainer werd) en nog een UVS-er Piet Mielol.
‘Die gast had talent, was een grote belofte,’ weet Henk, ‘maar is nooit doorgebroken.’ Wie kwamen nog meer uit de Hakbijlenbuurt? Jan van Tongeren en Lau van As van Lugdunum, de broertjes Heymans en Kees Hoek van LFC. De wijk was een kweekvijver van talent. Een kraamkamer. Bijna vergeet Henk de ‘vier jongens van Holsbeek’: Herman (Lugdunum), Aat (UVS), Aad en Louw op doel, en Piet, een neef van Henk en Jan de Bolster.
Vader Jan reed op zijn brommer door Leiden, auto rijden kon hij niet. Trouwens geld voor een auto was er niet. Een handige man die zocht naar opdrachten, kleine en grotere klussen die hij zelf uitvoerde en daarmee vijf monden royaal vulden. ‘Een schitterende man was mijn vader, een harde werker, een voorbeeld.’ Dat laatste klopt wel, want – zo schrijft hij in zijn ‘memoires’: ‘Ik ging al jong aan het werk. Mijn eerste baantje was bij Wolfabriek Zaalberg, daar ving ik 8 gulden 80 per week. Voor hetzelfde geld ging ik werken bij Kranenburg & van Wijk.’ Toen Henk voor zichzelf was begonnen, verzorgde Smederij Welling aan de Nieuwe Rijn laswerk en dergelijke voor de jonge ondernemer. ‘Welling had banden met UVS, ik niet. Of het door hem kwam, weet ik niet meer, maar mijn broer Jan en ik en Wim Planjer, keeper van Lugdunum, mochten een keer bij UVS laten zien wat wij konden, vooral schieten op het doel.’ Moesten jullie voor de ballotagecommissie komen? ‘Nee, zover zijn wij niet gekomen. Ze vonden ons niet bij UVS passen, we waren te min. UVS was een nette club.’
Scorende spits
Op een dag werd de op 4 maart 1937 geboren Leienaar benaderd door Harry de Beer van ZLC. De club, op sterven na dood, telde tien leden. Nog niet genoeg om één elftal het veld in te sturen. ZLC stond voor Zuiderkwartier Leiden Combinatie. In 1939 door een fusie met Door Training Sterk (DTS) tot stand gekomen. ZLC zou zijn cluppie worden. Zo lees ik in kranten uit 1964 en 1965, dat ZLC met De Bolster als scorende spits het net eenvoudig wist te vinden in wedstrijden tegen Archipel en VVSB.
Henk en Jan stonden wijd en zijd bekend als ‘stevige’ voetballers, mannen die er vol in gingen. Daar hadden ze ook het postuur voor. Ze waren in feite te zwaar, maar beschikten over de conditie van een paard. Er werd nooit opgegeven. Het werkwoord ‘verliezen’ kwam in hun woordenboek niet voor. Zo gebeurde het regelmatig dat tegenstanders een ‘duwtje’ kregen en zich vloekend op de sinterbaan afvroegen wat er gebeurde. ‘Waren we ons aan het omkleden, hoorden wij in de kleedkamer naast ons: ‘Doen die viezeriken van De Bolster weer mee bij die gasten?’ Henk moet er om lachen.
‘Ze scheten in hun broek voor ons.’ Dan vertrouwt mij toe dat hij ‘tot mijn dertigste geen druppel alcohol heb gedronken, zelfs geen rumboon’. Hij wilde een goede voetballer worden, daar zette hij als voor opzij, ook de pleziertjes. Trainers waren gek met hem, zo’n gemotiveerde gast hadden ze graag in de groep, die zweepte iedereen op en gebruikte daar @#$%^%$#@ (niet te herhalen) woorden bij. Maar was de wedstrijd of training eenmaal voorbij, werd De Bolster weer die gewone, amicale, rustig pratende jongen, zonder kapsones.
Hugo Graaf van Zuylen van Nijevelt
‘Ik heb voor veel bazen gewerkt, maar besloot toch voor mezelf te beginnen,’ vertelt Henk. ‘Ik werd van alle kanten uitgelachen. Henk de Bolster, ondernemer. Hahaha.’ Hij ging op pad, net als vader Jan eerder deed. Voor wie kon hij werk uitvoeren? De eerste week, zo staat er in zijn met de hand geschreven herinneringen, wist hij een opdracht te scoren die zeven gulden en tachtig cent opleverde. Niet bepaald een flitsende start. De tweede week voerde hij een werk op een boerderij uit dat driehonderd-en-vijftig gulden opleverde.
Week drie: nada, niente, niks. Maar Henk geloofde in zijn missie, nam ook, hoewel hij niet over materiaal en auto’s beschikte, sloopwerken aan. Het Diaconessenhuis met de aanpalende zeven villa’s aan de Witte Singel sneuvelden onder de sloophamers van De Bolster. Hoe hij tijdelijk personeel kon vinden en waar hij de vrachtwagens vandaan moest halen om het puin af te voeren, weet hij nog precies. Wasserij Spronk, ook aan de Witte Singel: in korte tijd foetsie. Melkfabriek De Landbouw verdween ook onder de mokers. Wat deed je met al dat puin? ‘Goede vraag. Duinrell was toentertijd aan het uitbreiden, er moest een groot parkeerterrein komen. Ik naar Hugo graaf van Zuylen van Nijevelt. Ik bied hem het puin, ideale ondergrond, aan voor vijf gulden per vrachtwagen. Zegt de chique smiecht: ‘Je kan de puin hier storten, gratis en voor niets.’ Dat heb ik geaccepteerd, was ik van die troep af.’
De gemeente gunde hem ook de opdracht om de tramrails uit de stad te verwijderen. Dat heeft als ijzer nog een flink bedrag opgeleverd. Voor Leiden heeft het bedrijf drie-en-veertig jaar onafgebroken gewerkt. ‘Het straten maken heb ik bij de firma Visser geleerd, ik was er goed in, ik straatte wel een meter of tachtig per dag. Toen ik met hem ruzie kreeg over vakantiebonnen, stond het voor mij vast: ik begin voor mezelf.’ Dat geintje met Visser werd opgelost. Henk nam afscheid van hem met de dreigende woorden: ‘Over drie jaar heb jij hier geen werk meer, maat, dan heb ik jou de stad uitgewerkt en is alles door mij overgenomen.’ Die voorspelling is uitgekomen.
Universiteit van de straat
De stratenmakerij die hij samen met zijn broer Jan (‘Een hele beste voetballer’) inmiddels heeft opgezet begint te lopen. Niet zo vreemd. De mannen zijn harde werkers, die veel vakkennis hebben opgedaan en die kennis – dat is belangrijker – ‘opgenomen’, zeg maar: opgeslagen in hun koppies. Henk en Jan leverden knap werk, zoiets gaat dan van mond tot mond. Leiden was hun grootste opdrachtgever. Er stonden vaak bedragen uit van vele tonnen, die met de nodige vertraging werden betaald. Dat is een bekend feit bij de overheid: een correcte maar langzame betaler. Dat leverde De Bolster regelmatig achterstanden op in zijn betalingen aan leveranciers of aanslagen van de belasting. Henk: ‘Dan stond er weer een man van de Belastingdienst voor de deur die bij voorbeeld dertig ruggen wilde hebben. Hij deed dat op zo’n wijze dat ik zei: ‘Beste jongen, zo spreek je mij niet aan. Dan word ik boos en als ik boos word, kan ik rare dingen doen. Dus, rot op en kom nog maar eens op een nette manier om geld vragen.’
Dat herhaalde zich een paar maal, totdat ze een klein mannetje stuurde, keurig in het pak. Hij vertelde van de Belastingdienst te zijn, of hij gelegen kwam en graag een bedrag in ontvangst wilde nemen. Kijk, dat is een andere aanpak. Ik vroeg hem binnen te komen, gaf hem koffie en zei dat hij over veertien dagen kon terugkomen en het geld zou krijgen. De Belastingdienst stuurde sindsdien dezelfde man, hij ontving het geld en we werden bijna bevriend. Wie mij netjes aanspreekt en behandelt heeft nooit een probleem met mij’ De Bolster praat op een rustige toon. Deed hij dat altijd? ‘Altijd. Ik ben zoals ik ben. Ik ben ook nooit bang, voor niemand.’
Nog een anekdote: ‘Ik moest weer eens bij de Belastingdienst aan het Stationsplein komen, vraagt zo’n inspecteur wat voor opleiding ik had genoten. Ik neem hem mee naar het raam en wijs hem naar beneden op de Transvaalbuurt: ‘Daar ben ik geboren, daar volgde ik de universiteit, de universiteit van de straat. Daar heb ik leren vechten en nog veel meer.’ Die eikel wist niets meer te zeggen.’
Moeilijke woorden
De Bolster heeft het als ondernemer gemaakt, kocht en verkocht talloze gebouwen en woningen. Er gingen grote bedragen om bij transacties. ‘Op een dag zei een hoge ome van een pensioenfonds of ik echt zo weinig scholing had gehad en als stratenmaker was begonnen. Ik zei ja, waarop hij opmerkte zeer veel waardering te hebben voor mijn optreden, voor de wijze waarop ik onderhandelde en met wat ik had bereikt.’ Iets van trots kan Henk niet onderdrukken. Ik vergelijk hem met de gebroeders Van der Valk van het hotel-restaurant-imperium, Johan Cruijff en Caransa (kent iemand hem nog?). Eenvoudige afkomst, weinig opleiding, maar uiterst intelligente mensen, die – dat zegt De Bolster met een lach – ‘geen drie regels foutloos in een brief kunnen schrijven.’
Dan schuift De Bolster samenzweerderig dichterbij, alsof hij mij betrekt bij een geheim: ‘Ik ken veel geleerde heren van de universiteit, hoogleraren Belastingrecht. Ik mocht bij vragen altijd een beroep op hun doen. Dat zeiden ze. Had ik een meningsverschil met de Belastingdienst vroeg ik hun om raad, aan de hand daarvan reageerde ik, zonder hun naam te noemen natuurlijk.’
Een voorbeeld, Henk, heb je een voorbeeld? ‘Op een dag moest ik een aangetekende brief ophalen bij het postkantoor. Daar stond in dat ik die dag bij de rechtbank in Den Haag moest komen. Ik bel een professor, die zegt dat ik naar de zitting moet gaan en legt uit hoe te handelen. In het Gerechtsgebouw blijkt een zaak van krakers tegen mij te zijn aangespannen. Ik ben in mijn eentje en de tegenpartij met een mannetje of acht. Zegt de rechter: ‘U bent alleen, weet u wel, meneer De Bolster, waarvoor u hier bent?’
Ik zeg dat ik dat niet weet, wijs op de dikke brief die ik nog niet heb kunnen lezen. ‘Mag ik die even lezen, meneer?’ vraag ik. Dat mocht. Ik ga zitten en begin heel langzaam te lezen. ‘Moeilijke woorden meneer,’ zeg ik, ‘ik wil hem graag nog een keer goed lezen.’ Ik neem er alle tijd voor, de krakers en hun advocaten van Teekens zitten te wiebelen, ik trek me er niets van aan. De zitting loopt uit, ik sta op en zeg: ‘Meneer, van wat ik hier lees klopt werkelijk niets.’ Daarop laat de rechter weten dat een andere zaak wacht en hij over veertien dagen uitspraak doen. Die zaak heb ik gewonnen, de krakers moesten eruit.’ Henk kijkt triomfantelijk op. ‘Mooi hè.’
De gulle sponsor
Welke club ook bij Henk aanklopte voor geld, kleding, een toernooi, voor een feestavond, zelden zei hij ‘nee’. Hij keek wel of het geld ook besteed werd voor het gevraagde doel. Wanneer er twijfels waren kon hij ook glashard zeggen dat de sponsorpot leeg was. Er waren clubs die het normaal vonden dat ze elke keer weer een beroep op hem konden doen. ‘Voor het organiseren van een toernooi gaf ik elk jaar duizend gulden aan een club. Op een gegeven moment vond ik het welletjes en dat zei ik ook. Waren ze toch een partij verontwaardigd, niet te geloven. Welke voetbalclub dat was? Ach, het is alweer een tijdje geleden. Ik wil het je wel zeggen, als je belooft het niet op te schrijven.’
Het Haring & Corenwyn Gala in het kader van Leidens Ontzet, is ook een evenement waar Henk de Bolster zeventienduizend gulden aan bijdroeg. Per jaar! ‘Dat heb ik tien jaar gedaan,’ vertelt hij, ‘Honderd-zeventig-duizend gulden, het is veel geld, dat weet ik, maar dat Gala was uniek voor Leiden en ik kon er in mijn loge relaties ontvangen. Een echt avondje uit, in smoking. Toen burgemeester Cees Goekoop, met wie ik goed door één deur kon vroeg of ik nog eenmaal de portemonnee wilde trekken, zei ik: ‘OK, Cees, maar wel wanneer jij dat ook doet namens de gemeente.’
Dat deed Goekoop. Het jaar daarop vroegen de organisatoren of ik voor vijf-en-twintig-duizend gulden wilde instappen. Toen heb ik gezegd genoeg is genoeg.’ Nog een staaltje van gulheid is de bouw van een kantine voor ZLC. ‘Die club zat aan mijn hart gebakken, dat weet je. Geld voor een kantine was er niet, terwijl een kantine van levensbelang is voor een club. Het ging goed met mijn bedrijf, dus ik zei dat ik een kantine voor nop zou neerzetten. Dat heeft mij honderdduizend gulden gekost. Een gaaf bouwwerk, dat er nog steeds zonder scheurtje staat. Waar? Wanneer je binnenkomt bij Sporting Leiden, meteen rechts. Het wordt nu geloof ik voor kinderopvang gebruikt.’ Dan mompelt hij nog net verstaanbaar voor zich heen: ‘Ik heb veel te veel weggegeven.’
Mister LFC Flip Massaar
‘Weet je wie er naast mij zit?’ Ik werd onlangs vanaf een tribune gebeld. Aan de lijn een vriend die een leven lang met koek en banket een uitstekende boterham (met beleg) heeft verdiend. ‘Weet ik niet, Chris’. Hij zat bij voetbalclub Noordwijk, met Henk de Bolster. Wat doet een echte Leienaar bij Noordwijk? ‘Vraag het hem zelf maar!’ De geslaagde ondernemer is spraakzaam: ‘Ik ben hier lid van de Business Club, al jaren. Noordwijk is een nette vereniging. Vroeger sponsorde ik elk jaar Noordwijk, Katwijk, Quick Boys en Ter Leede. Eén van die vier werd altijd wel kampioen. Kat in het bakkie, goed voor de naam van mijn bedrijf.’ Bakkie doen? Ja, zo troffen we elkaar een paar dagen later.
De voormalige Transvaalbuurtbewoner bekent terloops dat hij vaak ‘te toegeeflijk’ is geweest, te makkelijk en te snel de knip trok. Zijn dochter Bep die bij hem werkte en de telefoon opnam, was uit een ander hout gesneden. Bep was duidelijk en wist hoe hard er voor die ‘centjes’ gewerkt moest worden. Zij kon makkelijker ‘nee’ zeggen. Henk heeft nog een dochter, Petra, zij heeft een slagerij in de Morsch.
Flip Massaar van LFC kon geen kwaad doen bij Henk. Ze waren vrienden en daar maakt ‘Flippie’ op een handige manier gebruik van. Dan kwam Massaar aanrijden op de Rooseveltstraat. Henk en zijn personeel zagen hem van ver al aankomen. ‘Sigaartje tussen de lippen geklemd, verbeten tegen de wind in fietsend. Dan zei ik al: ‘Jongens, als Flip een redelijk bedrag vraagt, geef hem dat maar.’ En zo werd heel wat voor LFC betaald, niet alleen door mij, ook anderen sponsorden mee.’
Koud buffet, levende muziek, sportkleding, prijzen voor het klaverjassen. ‘Flip deed ook altijd klusjes voor ons, boodschappen, afwassen, de boel schoon houden. Ik mis hem nog altijd.’ Van andere ‘Sinterklazen’ als Gé Noorlander van het bouwbedrijf en Huis ter Duin (waar Henk en zijn Nel ook gewoond hebben) is bekend, dat ook hij makkelijk de portefeuille voor de dag haalde. Na een gewonnen wedstrijd van RCL gaf hij flappen aan de aanvoerder en zei dan: ‘Verdeel dat maar onder de jongens.’ Dat gebeurde dan, op de wc. Henk kent die verhalen en knikt: ‘Zo ging dat.’
De Bolster en Noorlander waren andere sponsors dan Cor Sip, de ‘andere’ Suikeroom. Sip exploiteerde huizen-van-plezier. Daar werd door klanten handje-contantje betaald, van facturen had men nog nooit gehoord of wilde men niets weten. Daar hebben de nodige voetbalclubs wel van geprofiteerd. ‘Ik heb zoveel gesponsord,’ zegt hij dan. ‘Te gek gewoon. Wanneer je alles bij elkaar optelt, zou een heel dorp op vakantie naar Spanje kunnen, met het vliegtuig, all-in.’ Ooit zei hij: ‘Geld maakt niet gelukkig.’ Ja, dag, géén geld maakt niet gelukkig! Wanneer bij de LAV-auto de statiefoto wordt gemaakt, laat Henk zich ontvallen: ‘Ik ben altijd gelukkig geweest en nooit gierig.’ Korter is gulheid niet samen te vatten.
Foto’s en knipsels collectie Henk de Bolster, Dick Barnhoorn en Marian Massaar
Actuele foto’s: Remco Mentink