Oude clubhelden: Gijs de Groot (Meerburg)
Dat vroeger alles anders was, is voldoende bekend; dat voetbalclubs tegenwoordig als bedrijven worden geleid en de accommodaties er piekfijn bijliggen hoeft ook geen betoog. Over de kleding, voetbalschoenen en de ontelbare leren ballen die nu bij trainingen alle kanten opvliegen, is ook al veel gezegd en geschreven. Kunstlicht? Avondwedstrijden? Dat kon je vergeten. Gijs de Groot en zijn opgewekte Gerda, telg van het roemrijke geslacht Overdevest, bekend van melkinrichting De Sierkan en de eerste toen nog kleine supermarkten, hebben zich genesteld in comfortabele fauteuils. Dichies-bij-dichies.

De verslaggever van LeidenAmateurVoetbal wendt zijn blik naar rechts en bemerkt dat het doorgaans rustig voortkabbelende water van de Rijn door de mist langzaam aan het oog onttrokken wordt. Mist! ‘Een kleine wereld, hè,’ constateert Gerda, ‘wel gezellig.’ Zo is ook de sfeer, gezellig. Inspirerend, zo zal blijken. ‘Koffie, thee, iets fris, een biertje?’ Het wordt water. Water is leven, wordt er met een knipoog filosofisch aan toegevoegd. ‘Koekje?’ Ja, lekker. Bloknote op schoot, fotograaf Remco zoekt de juiste poses en klikt.

‘Ik heb niet zo gek lang gevoetbald,’ steekt Gijs de Groot van wal, ‘en een klasbak was ik ook niet.’ Bescheidenheid? Zijn naam galmt nog altijd door Zoeterwoude-Rijndijk. Bij RKVV Meerburg klinkt ‘De Groot’ nog als een klok en wordt zijn naam in hoofdletters geschreven. ‘Hoe oud zal ik geweest zijn? Een jaar of veertien/vijftien, denk ik, het is zo lang geleden. In de E tot en met B heb ik niet gespeeld, dat weet ik zeker. Het werd meteen A, A1 om precies te zijn. Geen verdienste hoor, er waren toen niet zoveel jeugdelftallen.’

Naar de eerste anekdote hoeft de 88-jarige, fit ogende Gijs niet lang te zoeken. Hij grinnikt. Voorpret. ‘Wij speelden partijtjes op een landje van boer Van Leeuwen. Om er te komen moesten we over een brede houten plank. Over de sloot kon je niet zonder gevaar heen te springen. Om te voorkomen in een koeienvlaai te trappen of te vallen, moesten we eerst stront scheppen, met zo’n grote schop en in een kruiwagen kieperen. Die werd weer als mest gebruikt. Wanneer we uitgevoetbald waren, konden we ons in de sloot of in een werkruimte van Van Leeuwen afspoelen. Daar was één kraan voor ons allemaal. En dan naar huis om je echt te wassen.’ Niet te vergelijken met douchegelegenheden en kleedkamers van nu. Vervelend? ‘Helemaal niet, ’je wist niet beter.’

Het geslacht De Groot
Wat Gijs nog wel helder voor de geest staat en dat verbaast hem: zijn voetbalschoenen van toen. ‘Die waren zwart, van heel soepel leer, één soort, vaste noppen, met harde neuzen. Je kon die schoenen opvouwen, als het ware. Kousen kochten we er niet, die werden door mijn moeder gebreid.’ De schoenen waren gekocht bij Van der Staaij, een prachtige sportzaak op het Gangetje in Leiden. ‘Daar kon je op zondag aan het eind van de middag al de voetbaluitslagen zien, wachten op de krant van maandagmiddag konden we niet, een service van het Leidsch Dagblad. Dat kun je je nu niet meer voorstellen dat in een glazen kastje een getypt velletje papier met een punaise was geprikt. Dat kon toen nog, er was weinig baldadigheid. Dat zou nu ondenkbaar zijn.

‘Of het nu bij RKVV Meerburg in de oude of de nieuwe kantine is, of bij de IJsclub Leiderdorp/Zoeterwoude (ieder aan een kant van de Rijn, toch?) of bij de renovatie van de Goede Herderkerk, als er iets gebouwd, verbouwd of opgeknapt moet worden, Gijs is erbij betrokken. Als bestuurslid én bouwheer. ’ Dat zegt Freek Versteegen, zelf ook jarenlang in uiteenlopende functies betrokken bij Meerburg en al jarenlang actief voor Stichting Oud Zoeterwoude. Voor het sinds 1970 verschijnende kwartaalblad Suetan, heeft hij het geslacht de Groot uitgeplozen. Er zitten – populair gezegd – ‘hele nesten’ De Groot, Van der Geest, Paardekooper en Van der Poel in Zoeterwoude en directe omgeving. ‘Van welke De Groot is Gijs er dan ook al weer eentje?’ vroeg Freek zich belangstellend en nieuwsgierig tegelijk af.
Om die vraag te beantwoorden ging de Rijndijker naar de plek waar de weg naar de Weipoort (Ommedijkseweg) uitkomt op de Hoge Rijndijk. Recht daar tegenover, min of meer verscholen achter een paar prachtige kastanjebomen staat de boerderij De Uithof. In die boerderij woonden Wilhelmus Cornelis de Groot (1862-1933), die uit Zevenhoven was gekomen, met zijn vrouw Cornelia M. Dolle (1863-1938), die in ‘de Bent’ geboren was. Willem de Groot was een respectabele boer die bijvoorbeeld deel uitmaakte van het bestuur van de Boerenleenbank, en daarnaast ook kerkmeester was in de Meerburgkerk.

Grote katholieke gezinnen
De oudste zoon, Johannes (Jan) Adrianus de Groot (1890-1975) trouwde in 1927 met Cornelia Maria Belt (1897-1980). Johannes en Cornelia gingen wonen in een van de toen pas gebouwde huizen aan de Rijnegommerstraat. Er kwamen vijf kinderen, gaat Freek Versteegen voort, Willem, ‘onze’ Gijs, Jan, Annie en Corrie. ‘Een klein koppeltje’, ongebruikelijk in die tijd, zeker in de Rijnegommerstraat. Want verder woonden er in die straat – voor huidige begrippen heel kleine huisjes – bijna alleen hele grote katholieke gezinnen. Namen? Romijn, Zandbergen, Vervoorn, Schijf, Rotteveel, Hockx. Overal sliepen meer dan tien kinderen op de zolder.

Freek: ‘De in de straat gevestigde kruidenier Zwetsloot had er een drukke nering aan. Haha.’ De namen van Romijn, Zandbergen en ook andere komen in de loop van de geschiedenis van de in september 1928 opgerichte RKVV Meerburg nog veelvuldig tegen. ‘Ik heb jarenlang gebiljart in Café Rijnegommer,’ vertelt Gijs, ‘Het was er altijd reuze gezellig, we waren onder vrienden, hè.’ Volgens Gerard van der Hoeven, van SJZ, nota bene) werd hij meermalen kampioen bandstoten en kampioen Laddercompetitie (Gerard: Curieus, biljarten op een ladder?’). Gijs: ‘Die tijden liggen achter ons, er wordt niet meer gebiljart. Ik ben uitgeweken naar De Eendenkooi. Ook een prettige omgeving.’

Om zijn gemiddelde van één moet er met het klimmen der jaren en de aanstormende concurrentie wel getraind blijven worden. Dat doet hij bij ROAC, waar de tegenstand stevig is. Over tegenstand gesproken: de ontmoetingen met SJZ uit het Zoeterwoude-Dorp zorgden elk seizoen voor de nodige reuring. Gijs: ‘Dat mag je wel zeggen. Hoewel dat in de loop der jaren wel minder geworden is. Er zijn tijden geweest dat Meerburg van elke club mocht verliezen behalve van SJZ. En wanneer de groen-witten geklopt werden, kon de trainer erop rekenen dat hij op de schouders ging. Een verlenging van zijn contract werd daarmee ook een zekerheidje.’

Bij wedstrijden als Meerburg-SJZ en SJZ-Meerburg zijn de penningmeesters in hun sas. Nog steeds. Zo’n vier- tot vijfhonderd supporters omzomen het veld. Dat betekent kassa. Gerda deelde de hobby van haar Gijs. Zij stond in de kantine, verkocht snoepgoed en ontkurkte menige fles met ‘de gele boterham’. Zij kan zich nog goed herinneren dat haar Gijs ook kaartjes scheurde bij de ingang van het sportpark en dat Hans Eckl, ooit uit Hongarije vluchtte, zich in Zoeterwoude-Rijndijk vestigde en zijn hele leven verbonden bleef aan Meerburg.

Gerda: ‘Eckl, die ook ingeroosterd stond voor de kantine, liep tijdens wedstrijden rondjes langs het veld met een bak waarin een assortiment snoep lag. Mars, rollen drop, spekkies, van alles. Hij deed dan goede zaken. In de bioscoop liep er ook altijd voor aanvang of in de pauze een vrouw met snoep, weet ik nog.’ Wanneer er uit gevoetbald moest worden, werd er verzameld bij slager Van der Ploeg. ‘Op de hoek van de Rijnegommerstraat,’ vult Gijs aan. ‘Sommige jongens hadden geen fiets. Geen nood, ze sprongen op de bagagedrager bij een maatje. Zo gingen we in colonne naar Warmunda, Alphense Boys, Foreholte of – dichterbij bij huis – naar Bernardus.’
Dan moet Gijs van Gerda vertellen over de tol bij Warmond. ‘Dat kostte tien cent per persoon, heen en terug. Een heel bedrag in die tijd. Er waren jongens die dat geld niet hadden, ook niet meekregen van thuis. Dan betaalde Kobus Hoogervorst, de leider, het bedrag. Uit eigen zak, denk ik. Hij kon het ook declareren bij de penningmeester.’

2e Wereldoorlog
Hoewel Gijs toen nog jong was, heeft hij de oorlog van 1940 – 1945 wel degelijk bewust meegemaakt. Vader Jan die eerst in bollen handelde, maar door de crises van de jaren ’30 op een andere manier het brood voor zijn gezin moest verdienen, kocht en verkocht vee. Door hem kwam Gijs menige vrijdag op de Leidse koeienmarkt, waar de handel plaats vond. De prijs voor bijvoorbeeld een koe werd met klappen op de hand, over en weer, beklonken. Cees: ‘Weet je, Gijs, ik kwam met mijn oom Arie op die markt, kreeg dan een glas melk en volgde hoe de handel tot stand kwam. Met handje-klap, die veeboeren hadden klauwen, met eelt erop. Ik hoor het nog.’

Gijs: ‘Nee, Cees, dan heb jij dat niet goed begrepen. Dat ze in een steeds hoger tempo elkaar op de binnenkant van de handen sloegen, klopt. Bij iedere klap zeiden ze nauwelijks verstaanbaar vanwege die grote sigaar in hun mond ‘geluk’.’ Niet geweten. Over de meisjes-van-plezier die op vrijdag hun diensten aan de boeren aanboden, heeft De Groot wel gehoord, maar verder weet hij er niets van. De oorlog dan. Vertel daar eens iets over. ‘Ik weet nog dat ik met jongens naar het station in Leiden ging. We hadden gehoord dat er vee zou worden uitgeladen, dat onder begeleiding naar de slacht werd gebracht. De koeien liepen van het station naar Hazerswoude, naar Scholten, waar ze werden geslacht. Het vlees was voor de Duitsers. Wij, de jochies liepen met de stoet koeien mee en zorgden dat ze bij elkaar bleven. Stationsweg, Steenstraat, Kort Rapenburg, Breestraat, Levendaal (‘Nee, Gerda, niet over de Hogewoerd’), Hoge Rijndijk, Wilhelminabrug en zo naar Scholten in Hazerswoude. Het gekke is dat er bij het uitladen en het wegbrengen van het vee geen Duitser te bekennen was.’

Bij de controlepost Bruggestraat hebben de kinderen De Groot nooit problemen gehad. ‘Tegen ons waren de Duitse soldaten minder streng; mijn vader was wel bang, hoor. Dat begrijp ik wel, hem konden ze voor de Arbeitseinsatz naar Duitsland sturen.’ Hebben De Grootjes honger geleden? Gijs: ‘Nee, mijn moeder maakte kaas van de melk, door de ruilhandel hadden wij goed te eten. Groenten kweekten we zelf. Bij andere boeren mochten wij in het najaar korenaren rapen, die werden gedorst en in de koffiemolen tot meel gemalen om er brood van te bakken. Koud hadden wij het ook niet. Langs het spoor zat, wanneer je goed zocht, voldoende bruikbare kolen.’
Gijs heeft de Duitse parachutisten zien landen op vliegveld Valkenburg. Dat vonden die knullen spannend. Maar dat de Moffen fietsen vorderden, ook in de Rijnegommerstraat, was voor velen een ramp, moest er nog meer gelopen worden dan ze al deden.

Pelotonverpleger
Lachend zegt Gijs dat de kop van het interview best ‘Van krullenjongen tot inspecteur’ kan luiden. Zo is het ook in zijn leven gegaan. Aan de Ambachtsschool leerde hij voor het vak timmerman, ’s avonds studeerde hij aan de MSG, werkte in Aschaffenburg (Duitsland) en bij Cromvoirt in Zoeterwoude-Dorp, was jarenlang als uitvoerder in dienst Ballast-Nedam, Van Vliet Wernink, De Lange-Van der Plas en de laatste twaalf jaar van zijn werkzame leven bekleedde De Groot de functie van inspecteur Bouw- en Woningtoezicht bij de gemeente Leiden. Een prachtige carrière, waar hij en Gerda met plezier en trots op terugkijken.
In militaire dienst, een hinderlijke onderbreking van zijn loopbaan, werd hij bij de Marine ingedeeld. Daar volgde hij de opleiding Pelotonsverpleger. ‘Een op de Amerikaanse leest geschoeide opleiding, bikkelhard.’ Gijs bevoer 21 maanden als verpleger van de wacht met marineschepen de grote oceanen. Op knapen als de Karel Doorman, HMS De Ruyter, mijnenvegers en onderzeeboten. Toen was de diensttijd niet voorbij. Hij mocht wel afzwaaien, maar met een mobilisatiebestemming. Dat hield in dat hij nog een aantal jaren in geval van oorlog opgeroepen kon worden. Dat is gelukkig niet gebeurd.

De bouwprojecten waarbij hij was betrokken, liegen er niet om. Het Confectiecentrum en Hotel Marriot in Amsterdam, luchthaven Schilhol, Belastingkantoor Leiden, de inmiddels afgebroken Vuilverbranding en de Collegezalen van Universiteit, ook in Leiden.
Bouwheer van Meerburg
Begin jaren ’80 van de vorige eeuw moesten velden en opstallen aan de tijd aangepast worden. Voorstellen voor een hal, een jeugdhonk, zes kleedkamers en een magazijn kwamen bij vergaderingen naar voren. Ook werd er gedacht aan de bouw van een kantine. ‘Er doemden nogal wat voetangels en klemmen op,’ weet Gijs de Groot. De heersende economische recessie, het teruglopende aantal leden, de concurrentie van de Eendenkooi, waar volop binnen gesport kon worden, en: wie zal de totaalkosten van 300.000 gulden voor het uiteindelijke plan (nieuw jeugdhonk, zes kleedkamers, een magazijn, een bestuurs- en commissiekamer, een ruimte voor medisch keuringen en een stookhok) betalen, zoete, lieve Gerritje?




Gijs de Groot: ‘Financieel kwam het plan rond. Door vrijwilligers werd enorm veel werk verricht.’ Een stoet aan namen van vrijwillige werkers passeert de revue. Gijs somt ze moeiteloos op: Tinus den Elsen, Piet Zandbergen, Juut Spierenburg, Piet Vrisekoop, Leo Dolle, Jan Straathof, Nico Kluiters. Als hij namen vergeet, verontschuldigt de bouwheer zich bij voorbaat. Bouwheer, dat werd De Groot. Gezien zijn grote ervaring opgedaan bij bouwprojecten van omvang, een voor de hand liggende keuze. In november 1985 vindt de officiële opening plaats. Het wordt voor Gijs – zoals de Engelsen zo beeldend zeggen – his finest hour.

Gerda, zij legt onderscheidingen op tafel en zegt: ‘Gijs werd die avond driemaal geëerd. Meerburg benoemde hem tot Erelid, de NKS en KNVB onderscheidden hem met Zilveren Spelden. De gemeente Zoeterwoude kon niet achterblijven. Sportwethouder Hellen Graniewski-Wijnands, de eerste vrouwelijke wethouder van Zoeterwoude, overhandigde een wandbord.

Sindsdien is de belangstelling van Gijs en Gerda voor RKVV Meerburg geen moment verflauwd. Wedstrijden worden nog regelmatig bezocht. Leden van de commissie Onderhoud weten de weg naar het Leiderdorpse appartement te vinden wanneer er vragen zijn over bouwkundige aangelegenheden. De bouwmeester die Gijs de Groot nog altijd is, weet doorgaans de oplossing bij grote en kleine bouwvraagstukken. Ooit zei Jan Zandbergen, de schrijver van De roemrijke geschiedenis van RKVV Meerburg: ‘Het Meerburg van nu was er niet zonder u.’ Met ‘u’ bedoelde de auteur Gijs de Groot.

Foto’s: Collectie Gijs en Gerda de Groot, Stichting Oud Zoeterwoude, Archief RKVV Meerburg, Peter Versluijs
Actuele foto’s: Remco Mentink
Bronnen: Suedan (Stichting Oud Zoeterwoude) – De roemrijke geschiedenis van RKVV Meerburg (1928 – 2003)
