Oude Clubhelden
‘Om nou te zeggen dat ik een groot voetbaltalent was.. nee’
Als jochie voetbalde Lodewijk Kallenberg bij DoCoS, veel later sloot hij zich aan bij Unitas-4, een vriendenelftal met namen die anno nu nog tot de verbeelding spreken, om vervolgens met dat hele team over te stappen naar en af te bouwen bij ASC. Hij werd in Nederland de jongste voorzitter van een tennisvereniging (Unicum/Leiden), en bestuurslid van de Koninklijke Nederlandse Lawntennis Bond, stond aan de wieg van de Leidse Sport Federatie, is lid van de Commissie Sportstimulering, voorzitter van de Stichting tot Instandhouding van Begraafplaats Groenesteeg (waar één voetbalinternational rust), vervulde functies bij de 3 October Vereeniging (en genoot langs de lijn van het traditionele Haring & Wittebrood Jeugdvoetbaltoernooi), liep 15 marathons en een niet meer te tellen aantal kortere afstanden. Voor zo’n opsomming is een lange adem en een hoge leeftijd nodig. Nee hoor.
Niets is minder waar. De man die na een kort-en-krachtig belsignaal zwierig en met een opgewekt ‘hartelijk welkom’ de deur opent, mag dan de 7 kruisjes ruim gepasseerd zijn, hij oogt jaren jonger. Aan Lodewijk Kallenberg geen grammetje te veel, de blos op het gezicht verraadt een gezonde levensstijl. Ja, hij heeft al gestemd (interview vond vorige week dinsdag plaats). Nee, hij is nog niet geprikt. Het hooggeleerde, de titulatuur die voorbehouden is aan hen, die professor en doctor zijn, kleeft niet aan hem. Op de vraag hoe hij de titels tussen al dat sporten en besturen heeft kunnen behalen, haalt hij de schouders op. Sport & Spel staan op de agenda van deze toch nog zonnig geworden middag. Het liefst zou de gastheer zijn sportieve leven chronologisch uit de doeken willen doen. Dat lukt niet, hij heeft zich vergist in de LAV-delegatie. Wanneer woorden ballen zouden zijn, zouden ze alle kanten op stuiteren. Zo ook het interview. Het blijkt geen probleem voor Lodewijk. Net als toentertijd op de groene mat kan hij – schijnbaar eenvoudig – flexibel meeveren, om direct daarna weer terug te keren naar het doel van het samenzijn.
Gerrit Noordman
,,Wij woonden in de Da Costastraat, met DoCoS om de hoek aan de Haagweg. Ja, pal tegenover de Houthandel van Noordman”, trapt de voormalige pupillenkeeper verbaal de bal af. ,,DoCos had één veld, na de wedstrijd wasten wij ons buiten of gingen rechtstreeks naar huis.” Er komt een foto op tafel. 1957 staat er, Lodewijk, voorste rij, met bal. Hij herkent nog een paar jongens: Albert Ulijn, Kees Hoogduin en Aart van der Heijden. Hoogduin werd een hooggeprezen zenuwarts, en de ouders van Aart hadden een banketbakkerij annex lunch- en tearoom aan de Breestraat. ,,Meneer Gerrit Noordman was onze jeugdleider, ik geloof eigenlijk dat Noordman, een unieke man, elk jeugdteam onder zijn hoede had. Broer Willem runde met broer Jaap de Wijnimport Noordman.”
Dat Willem het niet verder bracht dan het 4e of 5e van DoCoS, weet Lodewijk. Echter niet, dat iedereen bij Willem in het elftal wilde spelen. Na afloop van elke wedstrijd, gewonnen of verloren, nam Willem zijn maten mee om wijn te proeven. Gratis. De man was dus immens populair. ,,In de winter lagen de competities een paar maanden stil”, herinnert Kallenberg zich nog levendig. ,,Dan werd er, om toch bij de club betrokken te blijven, voor een sportief alternatief gezorgd, een binnensport. Meestal bij de tafeltennistak van DoCoS, waar de toen al bekende Gerard Bakker speelde. Hij kwam tijdens een Kersttafeltennistoernooi naar ons, voetballertjes, kijken, scouten zouden we tegenwoordig zeggen. Hij wilde met eigen ogen zien wat wij ervan bakten.”
Lodewijk en zijn broer Kees hadden feeling voor het spelletje, dat zag Bakker meteen. Hij maakte zijn opwachting bij de ouders van Lodewijk en Kees. Waarom? ,,Hij wilde nieuwe leden hebben en vond dat wij moesten gaan tafeltennissen.” Bakker sprak toen met overtuiging magische woorden. Hij zei: ,,In het voetbal zijn meer dan een miljoen spelers actief, bij het tafeltennis nog geen 30-duizend. De kans om als tafeltennisser te slagen is dus vele malen groter dan als voetballer. Ik voorzie de Nederlandse top, gegarandeerd.” Lodewijk: ,,Daarmee trok Gerard mijn ouders overtuigend over de streep, wij gingen ook tafeltennissen, in een zaal aan de Potgieterlaan.”
Tennistalent
Bakker had het goed gezien, de gebroeders Kallenberg deden het goed, ook op niveau. Toen Bakker naar Scylla overstapte ging Lodewijk mee. Daar kwam hij zelfs een jaar uit in de Hoofdklasse. Dat bleek echter iets te hoog gegrepen, één klasse om precies te zijn. De met rubber beklede batjes en de witte pingpongballetjes, gemaakt van een soort celluloid, bleven daarna opgeborgen. Op 16-jarige leeftijd stapte Lodewijk over op een andere sport, tennis. Op andere ballen dus, nu van rubber, hol van binnen en van buiten bedekt met vilt, en op rackets. Hier neemt de hoogleraar het woord en doceert: ,,Het frame van het racket werd traditioneel gemaakt van hout en de snaren van darm. Tegenwoordig zijn de meeste rackets gemaakt van graffiet en de snaren van nylon.” Unicum werd de vereniging, waar Kallenberg jarenlang zijn hart aan zou verpanden. Met voetbal als zijn 2e liefde. Unicum heeft grote talenten voortgebracht.
Louk Sanders, de 8-voudig Nederlands kampioen, met wie Lodewijk enkele jaren competitie heeft gespeeld, en later Jan Siemerink en Jacco Eltingh. Zelf heeft Lodewijk zo’n 10 jaar in het 1ste van Unicum gespeeld, vaak met zijn echtgenote Helma en met Har en Mareen Meijer. Al vroeg kwam Lodewijk in het bestuur van Unicum. ,,Hoe oud zal ik geweest zijn”, zegt hij dan, en bij welke gelegenheid gebeurde het? Lang kort: Ik was 18/19 jaar, tijdens een vergadering stak ik mijn hand op en stelde kennelijk een belangrijke of interessante vraag over jeugd en jeugdopleiding. Na afloop kwam de voorzitter naar mij toe en vroeg of ik zitting wilde nemen in het bestuur. Datzelfde jaar werd ik gekozen tot jeugdvoorzitter, nog geen 20 jaar oud en dan al leiding geven aan een vereniging. Wat later, ik was 24 jaar, werd ik voorzitter en ging dan al leiding geven aan deze vereniging, wat ik 10 jaar heb gedaan.” In die periode werd Paul Dirkse, de huidige sportwethouder, lid van Unicum en later ook mijn opvolger als voorzitter.”
De bestuurlijke ster van Kallenberg rees, als een komeet. Hij trad toe tot het hoofdbestuur van de Koninklijke Nederlandse Lawn Tennis Bond (KNLTB) en bekleedde belangrijke functies. Hij werd binnen het hoofdbestuur eerst voorzitter van de Sectie Wedstrijdtennis (1988-1998) en vervolgens van 1999 tot 2004 voorzitter van de Afdeling Topsport. Hij ontmoette grootheden als Steffi Graf, Stefan Edberg, Pete Sampras, Martina Navratilova, Bjorn Borg, John McEnroe, en natuurlijk Wimbledon-winnaar Richard Krajicek.
Studenten-Elftal
Unitas was oorspronkelijk een personeelssportclub van Universiteit Leiden, met als ideaal, dat iedereen die werkzaam was bij de universiteit daar kon spelen. Van hoogleraar tot magazijnbediende. De club kreeg toestemming gebruik te maken van de universitaire sportvelden aan het Piet Paaltjespad, tussen de spoorlijn en het Academisch Ziekenhuis Leiden (het huidige LUMC). In de loop der jaren kwamen er steeds meer leden bij die geen binding meer hadden met de universiteit en was het verworden tot een ‘gewone’ burgervereniging. Lodewijk: ,,De toenmalige sportleider van de universiteit, Koen Nuijs, heeft toen in overleg met voorzitter Onvlee het plan opgevat om onder studenten nieuwe leden te gaan werven, om zo het bestaansrecht van de vereniging te kunnen garanderen. De meeste voetballers onder de studenten speelden in die tijd bijna allemaal tijdens de weekends bij hun eigen club in de plaats waar ze woonden. En zo kwam in 1967 het ‘Studenten-Elftal’ van Unitas tot stand, het latere Unitas-4.”
Daarin speelden heel redelijke voetballers, die het seizoen 1967-1968 met het 1ste kampioenschap afsloten. Uitschieters in het bestaan van Unitas-4 is de wedstrijd tegen het toenmalige Haagse trainerselftal met onder meer Ernst Happel (‘Schiessen, verdammt noch mal, schiessen’), de veel te hard spelende Cor van der Hart, Kurt Linder en de bebrilde Otto Roffel, die later directeur van het Olympisch Stadion werd. Onvergetelijk is de 3e helft standaard na iedere wedstrijd. Bij de uitclub dan wel in Minerva aan de Breestraat. Met veel drank en gezelligheid tot in de kleine uurtjes. Kallenberg werd iets later in dit elftal opgenomen, maar herinnert zich nog wel de jaarlijkse diners in Restaurant Cleyburgh. ‘Bacchanalen waren dat,’ liet Har Meijer, ook van het 4de zich ooit ontvallen.
Stofzuiger
In 1978 kwam er een einde aan Unitas-4. Lodewijk: ,,In feite waren wij een vreemde eend in de bijt. Er ontstond min of meer wrijving binnen de vereniging. Wij waren (oud)studenten en vormden een hecht vriendenteam, vrouwen en vriendinnen stonden ons langs de lijn, al dan niet met een of 2 peuters – aan te moedigen. Dat ging schuren en op een gegeven moment vonden wij het beter om over te stappen naar ASC, die club paste beter bij ons. Unitas-4 werd ASC-7.”
Kallenberg heeft op de kop af 17 jaar gevoetbald, 12 jaar in de kleuren van Unitas en 5 jaar in het rood en zwart van ASC. Hij denkt daar met plezier aan terug. Aan aanvoerder Har Meijer die alleen wilde (of durfde) te koppen wanneer de bal eenmaal had gestuiterd. Aan bonthandelaar Paul van Egmond, die als keeper het elftal menigmaal behoedde voor slachting. Aan iemand als Martin van Rooijen, voormalig staatssecretaris van Financiën, huidig lid van de Eerste Kamer. ,,Martin kon niet voetballen, maar wel ontzettend hard lopen.” Lodewijk grinnikt: ,,Martin wilde als linksbuiten een hoge bal binnenhouden, liep daarbij steeds meer naar achteren, kukelde over de afrastering en belandde in de sloot.”
Over zichzelf: ,,Om nu te zeggen dat ik een groot voetbaltalent was, nee. Ik was meer een sjouwer, snel en ik bleef gaan. Als linkshalf had ik de niet onbelangrijke functie van stofzuiger. Ik haalde nooit minder dan een 7. Dus, ik was een betrouwbare kracht voor een trainer.” In zijn herinnering heeft Lodewijk in de 17 jaar dat hij voetbalde maar weinig gescoord. ,,Één ervan herinner ik mij nog. Er werd een hoekschop genomen en ik kopte binnen. Onbegrijpelijk eigenlijk, want ik was en ben niet zo groot.” Een andere bekende naam die Unitas 4 vaak op het sleeptouw nam, is Peter Winsemius. Inderdaad, de latere minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (Vrom), mentor van Mark Rutte. In tegenstelling tot de dames, die tot op heden hun jaarlijkse etentje hebben, ontmoeten de mannen elkaar nauwelijks. Ze zijn uitgevlogen, hebben carrière gemaakt als chirurg, advocaat, politicus, ondernemer, wetenschapper. Kortom, ze zijn goed terecht gekomen.
Leidse Sportprijzen
Het idee van het structureel gaan uitreiken van sportprijzen werd geboren tijdens de Leidato, de huishoudbeurs die jaarlijks in de Groenoordhallen werd georganiseerd door ondernemers als Jan van Zijp en Jan van de Klugt en André de Jong, directeur van de hallen aan de Willem de Zwijgerlaan. ,,Zo’n sportverkiezing gaf extra publiciteit om de beurs te bezoeken”, zegt Lodewijk. ,,De jury wisselde regelmatig. Ruud Paauw van het Leidsch Dagblad had zitting in de jury, later sportjournalisten als Ad van Kaam en Robbert Minkhorst, en mensen als Karel Caron en ikzelf. In een aantal periodes tussen 1968 en 2000 heb ik het ook zo’n 15 keer gedaan. Ook – het is zo lang geleden – sportwethouder Tesselaar en Jan Duivesteijn van het Sportbedrijf waren erbij betrokken.”
In die 60’er en 70’er jaren wonnen gewichtheffers als Siem Stokkel, Theo Sanders en Sam Holswilder regelmatig. Het is mede aan de voetbalvoorzitters Bart van Leeuwen (UVS) en Phil Verstraaten (Lugdunum) te danken dat de Leidse Sport Federatie (LSF) in 1982 werd opgericht. Lodewijk Kallenberg was een van de oprichters en bekleedde de functie van secretaris van 1982 tot 1986: ,,Het complete spectrum aan sportverenigingen wilde een tegenwicht zijn naar de gemeente. Invloed uitoefenen. Dat is ook gelukt.” De LSF komt op voor de verenigingen in alle takken van sport. Leiden telt er veel. Tijdens een Gala worden elk jaar de sportprijzen uitgereikt. Er wordt wel geklaagd dat er zelden een prijs naar een voetbalclub of voetballers gaan. Lodewijk bestrijdt dat: ,,Wim Rijsbergen en Tim de Cler zijn beiden gehuldigd en vast nog wel meer voetballers. Verder is het aan de voetbalclubs om uitzonderlijke prestaties waar te maken en kandidaten aan te dragen.”
Aan dat laatste mankeert het ook op ander gebied weleens. De gemeente stelde het gigantisch bedrag van 500-duizend euro beschikbaar, ter stimulering van de sport. Een speciale commissie adviseert na rijp beraad de wethouder om te bepalen aan wie de subsidie wordt uitgekeerd en houdt oog op de juiste besteding. ,,Wat denk je”, vraagt Lodewijk, hij wacht het antwoord niet af, hij geeft het zelf: ,,Er kwamen aanvragen binnen voor slechts de helft van het bedrag.” Mild als Lodewijk is, begrijpt hij wel waarom clubs slechts na een duwtje een presterende sporter naar voren schuiven voor een prijs of een onderbouwde aanvraag indienen voor subsidie binnen het kader van sportstimulering: ,,Besturen zijn al zo ontzettend druk, hun werk vreet tijd. Ook zeggen ze dat er grenzen zijn aan wat ze van vrijwilligers kunnen vragen.” Nu is afgesproken om de resterende 250-duizend in porties van 50-duizend per jaar een bestemming te geven.”
De inzet van Lodewijk Kallenberg werd bekroond met het Erelidmaatschap van Unicum en de 3 October-Vereeniging. Hij werd Lid van Verdienste van de Koninklijke Nederlandse Lawn Tennis Bond, ontving de Ereprijs van de Leidse Sport Federatie en werd in 2003 benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau.. Daar zal het niet bij blijven. De Leidse Leiderdorper is nog actief op verschillende terreinen. Eentje noemen? Hij geeft les in wiskunde aan kansarme kinderen, die om uiteenlopende redenen een achterstand hebben opgelopen. Kallenberg, hoogleraar Mathematische Besliskunde, vindt het een nuttige bezigheid en ziet met onverholen plezier dat er vorderingen (‘Zeg maar stappen’) worden gemaakt.
Denk je in een interview van dik twee uur alle onderwerpen wel behandeld te hebben en een inkijkje meent te hebben gekregen in het indrukwekkende leven van een man die dat bij uitzonderling doet, is er toch iets belangrijks niet besproken: Qatar. In dat schatrijke oliestaatje werd de afgelopen tijd een ATP Tennistoernooi gehouden en vindt er volgend jaar de WK voetbal plaats. Kan dat wel in een land waar – op zijn zachtst gezegd – met de mensenrechten nauwelijks rekening wordt gehouden. Is het ethisch verantwoord daar te tennissen en te voetballen? Boycotten: ja of nee! Lodewijk Kallenberg antwoordt prompt, in een e-mail: ,,Het besluit om daar het WK te houden, had nooit moeten worden genomen. Afgezien van de politieke argumenten, is een WK in december ongewenst. Je had ofwel direct moeten besluiten om niet mee te doen ofwel meedoen aan kwalificatie en bij plaatsing gaan. Na kwalificatie het toernooi te boycotten vind ik zo’n typisch Nederlands standpunt waar buiten ons land iedereen de schouders over ophaalt. Tennissen, dat vind ik sportief gezien okay; wat de politieke kant betreft heb ik nooit gehoord van excessen. Dus lijkt het me dat er geen bezwaar tegen dit toernooi is.”
Foto’s: Emile van Aelst (Leidse Glibber)
Collectie Lodewijk Kallenberg
Actuele foto’s: Hennie Kanbier
Met dank aan Jaap Visser en Emiel Sluyterman