Oude Clubheld: Bram de Roode
Levenslange loodgieter over zijn grote liefde Lenie en zijn voorliefde voor voetballen en klaverjassen
De in de Kerksteeg geboren en in de Koddesteeg en Titus Brandsmalaan getogen Bram de Roode verloor enkele weken geleden zijn vrouw Lenie. In een warm geschreven In Memoriam (Roodenburg Actueel nr 4) wordt Lenie omschreven als een ‘echte vrijwilligster’ van de club. Onbaatzuchtig, inzetbaar op tal van taken, die poetste als Miep Kraak en kaartjes aan het hek verkocht, als gastvrouw bezoekers in de bestuurskamer met een gulle lach ontving en voorzag van de bekende hapjes en drankjes.

Ook was Lenie een van de gangmakers bij de Tuttenclub, een groepje vrouwen van binnen Roodenburg, vrijwilligsters die decennialang elk jaar een paar keer met elkaar ergens gingen eten. Daar en toen werden vriendschappen voor het leven gekweekt, zo hecht alsof ze met Bison Kit aan elkaar waren gelijmd. Bij Bram de Roode (1944) ging LeidenAmateurVoetbal, relatief kort na Lenie’s dood, op bezoek. Kan dat wel? Ja, dat kan.

De rijzige Bram, direct herkenbaar aan het gecultiveerde baardje en de met vakmanschap gekapte royale haardos, ontvangt thuis, in zijn zonovergoten appartement in de Juwelen Wijk. Bram voetbalde officieel vanaf zijn 10de ; een doodschop maakte op zijn 36ste een abrupt einde aan een veelkleurige loopbaan op de groene mat en in de zaal. Nog iedere zaterdag is Bram bij Roodenburg te vinden. In de kantine kaart hij de nodige ‘giffies’ met maten als de 88-jarige Isaac van Weerlee en Gijs Collé. Naar voetballen kijken, doet De Roode niet meer. De reden? ‘Ik kan maar één naam van de spelers van 1 uitspreken, die van Calvin Rijsdam, de andere krijg ik mijn strot niet uit, veel te moeilijk.’

Gran Canaria
‘Op 19 april zouden Lenie en ik 50 jaar getrouwd zijn,’ steekt Bram zelf meteen van wal. ‘Een paar dagen later, op 27 april, Koningsdag, zou zij 72 jaar zijn geworden. ‘Heel Leiden hangt de vlag voor jou uit’, grapte ik dan. Twee dagen, die feestelijk zouden zijn gevierd, met dochter Saskia en de kleinkinderen Randy en Ryan.’ In het gezin De Roode houden ze wel van een feestje.
‘En van vakantie,’ vult Bram aan. ‘Lenie en ik zijn tientallen jaren naar Gran Canaria op vakantie geweest. Eerst een weekje en later langer, tot wel zeventien dagen.’ Dat kwam zo: De Roode had als loodgieter een kring van klanten met klinkende namen opgebouwd. De Universiteit, Hogeschool Leiden, Hoogheemraadschap Rijnland, PTT, Rijks Gebouwendienst (waar UVS-voetballer, later UVS-trainer Piet Kantebeen werkzaam was; dezelfde markante Piet die Roodenburg één seizoen Roodenburg onder zijn hoede nam), Belastingdienst. Dan kan je niet op vakantie.

Stel je voor dat klanten je dan juist dringend nodig hebben. Gaan ze naar een ander en komen niet meer terug. Onzin natuurlijk, maar toch. ‘Totdat het mogelijk werd om de telefoon door te schakelen,’ vertelt de gastheer. ‘Dan werd ik wel door een klant gebeld, nam ik de boodschap of wat er gebeuren moest aan en gaf dat door aan mijn personeel. Klaar.’ Sinds die tijd gingen Lenie en hij met een gerust hart naar Gran Canaria. Voor Sol, Cerveza, Calore, Paz en Divertido.
Brammetje en Bromsnorren
Zijn entree in de voetbalwereld vond plaats toen Bram nog Brammetje was, 9 jaar jong. ‘Je mocht pas lid worden op je 10e, maar ik stond eerder al te trappelen, nog een heel jaar wachten was niks voor mij,’ graaft hij in het verleden. ‘Ik hoorde dat je bij kapper Jaap Schipper in de Groenesteeg moest zijn om je op te geven als lid. Dat lukte.’ Om er lachend aan toe te voegen: ‘Dat eerste jaar bij Roodenburg hoefde ik van voorzitter Henk Uiterdijk geen contributie te betalen. Anders zou uitgekomen zijn dat ik nog te jong was. Haha.’

De Roode bleek een handig voetballertje, technisch begaafd, wendbaar en vooral ook snel. Allemaal zichzelf aangeleerd aan de Doorbraak, een landje tegenover de huidige Langestraat, tussen de Oranjegracht en de Herengracht. Geen egaal veldje, eerder een snel bemodderd terreintje vol gaten, een verboden gebied om een balletje te trappen. Bromsnorren heersten daar, ze hadden één doel: ballen afpakken en er het mes inzetten. Ze waren niet armlastig bij De Roode, maar het is niet de bedoeling elke week een nieuwe ‘bledder’ te kopen. Er was maar een remedie om het leer niet in verkeerde handen terecht te laten komen: sneller zijn dan deze mannen-in-het-zwart.

Op conditie werden de handhavers van de wet niet geselecteerd. De uitslag van een wedren was eenvoudig te voorspellen: niet de politie. Toen moet het veelgebruikte gezegde zijn ontstaan: ‘Hij heeft de conditie van een wijkagent.’ Voetbalvriendje Joop Ravensbergen vindt dat Brammetje beter overschrijving kan aanvragen naar UVS. Samen fietsen ze naar de blauw-witte club, toen nog aan de Wassenaarseweg. Daar krijgt de kleine De Roode te horen dat hij geen lid kan worden. ‘Ik had met mijn vader of moeder voor de ballotagecommissie moeten komen om te vertellen waarom ik mij bij UVS wilde aansluiten.’ Foutje, bedankt. Terugkijkend denkt De Roode dat hij toen werd afgeserveerd omdat hij uit een ‘te eenvoudig milieu’ kwam. Later vroeg Piet Kantebeen hem naar UVS. Tevergeefs. Het gezin woonde in een piepklein huisje, waar nog nooit van het bestaan van een douche was gehoord, en zonder plee. ‘Je moest buiten poepen.’

Rijp voor het 1ste elftal
Al snel moest de opgroeiende Bram sport en spel en werken zien te combineren: ‘Ik was niet zo van het leren. Ik heb een tijdje op de Ambachtsschool aan de Haagweg gezeten, vond het daar niets en ging werken bij Loodgietersbedrijf Van der Broek aan de Mare.’ De Roode heeft wel een paar cursusjes gevolgd, maar in feite heeft hij zich het vak in de praktijk eigen gemaakt. Met dank aan Van der Broek, zijn leermeester. Bram is wel eens terug geweest bij de Ambachtsschool, voor een reparatie aan het dak. De 21 maanden militaire dienst bij de luchtmacht (blauw uniform) worden een hinderlijke onderbreking van zijn sportieve en maatschappelijke loopbaan. Zeker voor Bram. Hij werd, na een opleiding, voor achttien maanden gestationeerd in een dorpje aan de Oost-Duitse grens. Zijn taak: Bewaking KAR, korte afstand raketten. Je reinste Koude Oorlog toen (en nu weer).

Voordelen van uitzending naar het buitenland: een  dubbele gage, pakjes sigaretten á 45 cent. Thuis deelde De Roode de sigaretten, meestal Caballero, royaal uit, hij wilde er niet aan verdienen. Nadelen: De missie was geheim. Dat betekende dat bellen naar huis verboden was, praten over zijn taak daar was ook streng verboden;  post voor het thuisfront moest naar een centrale in Utrecht worden gezonden, werd na lezing en na akkoord van de inhoud naar pa en ma doorgestuurd. Wat Bram de Roode in Duitsland extra leerde, zag hij als bonus: ‘Ik rookte er mijn eerste sigaretten en dronk mijn eerste biertjes die kostten ook niets. En ik ging voor het eerst achter de vrouwtjes aan.’

Hield je ook je conditie op peil? ‘Nee, niet in het minst, hoefde ook niet, ik had conditie genoeg.’ Dat had hij voor vertrek ook aangetoond: ‘Toen ik opgeroepen werd voor de militaire dienst pendelde ik tussen het eerste en tweede elftal.’ Voor de beginnende loodgieter stond het vast dat hij na terugkeer uit Duitsland een vaste plaats in de hoofdmacht zou krijgen. ‘Niet dus. Dat was een domper, een teleurstelling van jewelste.’
De toen afgezwaaide militair kan zich er nog over opwinden: ‘Ik was rijp voor het eerste elftal. Dat vond ik niet alleen, hoor. Het probleem zat hem bij de trainer, hij zag het niet in mij zitten.’ Hoe die oefenmeester heette? De grijze cellen werken op volle toeren, Bram denkt en denkt, maar kan niet op zijn naam komen. ‘Vannacht schiet het me te binnen, maar dan kan ik je niet bellen natuurlijk. Ik heb dat meer: namen onthouden gaat me steeds moeilijker af.’ Maakt niet uit. De Roode levert uit boosheid zijn ledenkaart in bij de secretaris, verlaat de Leidse Hout met die krakkemikkige tribune en hijst zich in de kleuren van LDWS. Hij wordt met open armen ontvangen en stapt in een warm bad. ‘We werden drie jaar achter elkaar kampioen.’


De Leidse Jordaan
Van zijn ouders kreeg Bram al vrij jong de ruimte om te gaan en te staan waar hij wilde. Daar werd geen misbruik van gemaakt, in tegendeel. De Roode werkte hard, voelde zich prettig bij Roodenburg, had genoeg vrienden. ‘Mijn vader,’ zegt hij in een flits, ‘een bijzondere man. Hij werkte bij kolenhandel Van Haasteren aan de Stadhouderslaan. Hij had het grote rijbewijs, bezorgde kolen.’ Dat betekende hard werken, vooral sjouwen, met twee zakken kolen trap op en trap af. ‘Mijn vader was een slimme man,’ lacht hij. ‘Hoe hij het flikte weet ik niet, maar hij hield altijd zakken kolen over en die verkocht hij.’
Pa de Roode zag ook handel in duiven. ‘We worden rijk,’ riep hij en bouwde een duiventil aan het huis. Ze zouden gelost worden in België en ook in Frankrijk. ‘Op een dag brengt hij de duiven op de fiets naar de plek waar vandaan ze vervoerd zouden worden. Hij komt maar niet thuis, het wordt later en later. Zat hij in de kroeg, hij had de duiven verkocht.’

Dan vertelt Bram: ‘In die tijd had je bijna op elke hoek van de straat wel een kroeg. Voor veel mensen was dat een enorme verleiding, ook voor mijn vader, hij lustte ze graag. Mijn moeder besloot toen te verhuizen naar de Titus Brandsmalaan. Uit zelfbescherming. Daar kon je alleen aan het Vijf Meiplein in een snackbar een biertje drinken. Een heel verstandig besluit van mijn moeder.’
Overigens heel wat anders dan waar het gezin vandaan kwam. Daar heette het ‘De Leidse Jordaan’ en werd er in menig café weleens verbasterd ‘Acht vader, toe drink niet meer’, van de Zangeres Zonder Naam gezongen. Mary Beij is ergens nog familie van de De Roodes.

Veelzijdig voetballer
Mooie verhalen, die elke rechtgeaarde Leidenaar graag wil horen, vooral wanneer ze door een heuse Glibber worden verteld. Iets meer weten over de voetballer Bram de Roode is wel prettig. Bram de Roode oogt lang. Dat komt door zijn slanke, afgetrainde postuur. Hij beschikt over een sprongkracht die hem boven alles en iedereen doet uittorenen. Dat is mooi meegenomen wanneer je de niet meer bestaande plaats van midvoor inneemt. Gooi de bal maar voor de kooi en wanneer Bram weer goed timet is de doelman kansloos.

Binnen Roodenburg spreekt men zijn naam nog altijd met respect uit. Hij heeft bekend gestaan als ‘een nette voetballer’, niet iemand die wild om zich heen zwaait, rammen uitdeelt. ‘Hij was stevig in het duel, deelde uit en incasseerde zonder meteen kermend en kronkelend tegen de grond te gaan. Handig in de kleine ruimte. Stoïcijns is een woord, een karaktertrek dat op hem van toepassing is.’ Een mooie recensie? Bram de Roode knikt. Instemming. Wanneer dat in de tactiek paste stond Bram ook rechtsbuiten. Vanwege zijn snelheid en loepzuivere en panklare voorzetten. ‘Overal inzetbaar’, zou eveneens op hem van toepassing zijn, hij stond ook regelmatig als laatste man te stofzuigeren.

Vier talen
In de loop der jaren onderscheidde Bram de Roode zich ook als  bestuurslid, (jeugd-)elftalbegeleider, lid van de elftalcommissie en nog meer. Hij behoorde tot een van de eerste bestuurders die verklaarden dat de taak van een voetbalclub verder hoort te gaan dan een paar trainingen door de week en in het weekend een wedstrijd spelen. ‘De vereniging is ook verantwoordelijk voor een stukje opvoeding,’ zegt hij. ‘Jonge gasten met raad en daad terzijde staan, hen corrigeren waar dat nodig is. Niet altijd makkelijk.’

Hij herinnert zich dat het in de jaren ’60 van de vorige eeuw getinte jongens uitzonderingen waren. Je had er hooguit twee in de groep van een man of 14/15, toen doorgaans jongens uit Indonesië. Ook hier zijn de tijden veranderd. Momenteel zijn de blanke jongens flink in de minderheid. ‘Dat maakt het leiden van een elftal niet eenvoudiger,’ is zijn ervaring. ‘Er worden verschillende talen gesproken. Arabisch en Turks worden dan zo’n beetje de voertaal. De Roode accepteerde dat niet. Wanneer dat wel gebeurde riep hij: ‘Iedereen bek houden, Nederlands praten.’ Dat gebeurde dan ook… een tijdje. Er ging een tijdje een grapje door Roodenburg: ‘Bij ons is het handig om vier talen te spreken: Arabisch, Turks, Nederlands en Leids.’ Inmiddels achterhaald.

Bij Roodenburg is nooit een cent aan spelers betaald, zegt men. Laat dit afgekloven onderwerp maar liggen. Grappiger is wat spelers wél eens kregen: ‘Van groenteboer Henk Prins kregen we nog weleens een zak sinaasappelen of peren, en Koos Sierat van de koffietent aan de Haven gaf de spelers vis en eitjes. Daar was voorzitter Henk Uiterdijk eigenlijk fel op tegen, hij wilde het voetbal zuiver houden.’ Nog eentje: ‘Geen geld in het handje, door de brievenbus of op de plee in een zakje. Eénmaal bij een kampioenschap kregen we allemaal tweehonderd gulden. Daar heeft een van ons een pak voor gekocht, heeft hij nooit gedragen. In die tijd ging niemand dood.’

Het is even stil, de uren zijn voorbij gevlogen. Hij praatte graag over zijn voetbaltijd, over de 37 jaar dat hij eigen baas was, administratief bijgestaan door Lenie, over dochter Saskia die het ver schopte als korfbalster. Ook over cultuurverschillen, waardoor haar jongens overstapten naar FC Oegstgeest. En weer – vanzelfsprekend – uitkomend bij zijn Lenie.

Bram glimlacht. Waarom? ‘Lenie was een knappe meid, ook een felle hoor. Weet je hoe ik haar leerde kennen? In de kantine riep ik ‘Hallo Lena’. Ze kwam op me af en zei: ‘Ik heet geen Lena, ik heet Lenie’. Toen heb ik mijn excuses aangeboden en haar meteen uitgenodigd om ergens iets te gaan drinken. Toen is van het een het andere gekomen en zijn we een heel leven bij elkaar gebleven. Een prachtige tijd. Alleen de laatste twee jaar waren heel verdrietig. Op de eerste plaats voor Lenie en natuurlijk ook voor mij, Saskia en de jongens.’ Hij vermant zich: ‘Ze komen straks eten, morgen ook. Volgend week eet ik bij hen. Verder kaart ik veel, bij Roodenburg en KZ. En nu ga ik het eten klaar maken. Ik houd het eenvoudig, maar het wordt wel lekker.’

Foto’s: Archief lv Roodenburg, Collectie Bram de Roode, Remco Mentink
Actuele foto’s: Saskia de Roode, Mat de Boer